Huurbescherming is niet oneindig



Het Nederlandse huurrecht staat vol met huurbeschermingsregels, vooral als het huurobject een zelfstandige woning betreft. Die huurbescherming komt in talrijke bepalingen tot uitdrukking. Zo is in de Wet bepaald dat een verhuurder een huurovereenkomst doorgaans niet buitengerechtelijk kan beƫindigen (ontbinden) als een huurder zijn of haar verplichtingen niet nakomt; dat moet de rechter doen, die vervolgens toetst of de tekortkoming van de huurder daarvoor wel ernstig genoeg is.
 
Een ander punt waarop het huurrecht het normale (verbintenissen)recht in belangrijke mate opzij zet is het punt van de contractsvrijheid, welk beginsel meebrengt dat een partij niet gedwongen kan worden om zich tegen zijn of haar zin in een overeenkomst met een ander te begeven.  Zo is in het huurrecht bijvoorbeeld bepaald dat de echtgenoot van een huurder die in de gehuurde woning zijn of haar hoofdverblijf heeft automatisch (wettelijk) medehuurder is. Daar heeft de verhuurder geen keuze in. Die wettelijk medehuurder kan onder bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld bij overlijden) zelfs de status van hoofdhuurder krijgen.
 
Ondanks de sterke huurbescherming die er al is proberen sommige gebruikers van woonruimte de bescherming toch nog verder op te rekken met een beroep op de regels van redelijkheid en billijkheid.  Een prangend voorbeeld daarvan is een casus die heeft geleid tot een uitspraak van het Gerechtshof   Hertogenbosch  (Hof Den Bosch 28-08-2018,ECLI:NL:GHSHE:2018:3632). In dat geval was sprake van een man die in het verleden gehuwd was geweest met een huurster. Op enig moment hadden de voormalig echtelieden zich toch weer met elkaar verzoend en was de man ingetrokken bij de huurster, waarna zij gedurende ongeveer 30 jaren als ongehuwden een gezamenlijke huishouding hadden gevoerd.

Toen de huurster in 2014 kwam te overlijden vroeg de man aan de verhuurder om hem het hoofdhuurderschap toe te kennen aangezien hij, in zijn beleving, vrijwel gelijk te stellen was met een gehuwde en hem derhalve (van rechtswege) het wettelijk medehuurderschap toekwam; immers hij had met de overleden huurster wederom een affectieve relatie gekregen, was eerder met haar gehuwd geweest en had al geruime tijd zijn hoofdverblijf in het gehuurde. Volgens de man verzetten de regels van redelijkheid en billijkheid zich ertegen om hem onder die omstandigheden niet de gelijke huurbescherming te geven als die welke een gehuwde zou zijn toegekomen.
 
Daar ging het Gerechtshof echter niet in mee. Zij was van oordeel dat de bescherming van artikel 7267 BW enkel toekomt aan gehuwden of geregistreerd partners en niet, zelfs  niet op basis van redelijkheid en billijkheid, aan anderen dan die groep. Hoewel de leer van de aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid in het Nederlandse recht een sterk beginsel is, reikt die bescherming niet tot in het oneindige. Daarbij heeft voor het Gerechtshof mede een rol gespeeld dat de redelijkheid en billijkheid volgens haar kennelijk al uitputtend waren verdisconteerd in de wettelijke regeling zodat het Gerechtshof het kennelijk toch niet aandurfde om de man nog een extra dosis bescherming te geven.


Ook interessant voor u

In de kijker

Hoe kunnen wij u helpen?